Max, deel 3

Ik luister hoe de regen tegen de ruiten slaat. De wind huilt om de kerk waar ik aan het schuilen ben voor de storm. Het is zo koud hier, ik sta te rillen. Mijn step heb ik tegen een van de bankjes gezet, mijn kleren druipen en ik klappertand. Ik was door de stad aan het steppen in mijn eentje, helemaal naar het water toe om naar de rondvaartboten te kijken. Het zijn er zo veel en er waren zo veel mensen, heel mooi om te zien.

Toen ik terug wilde, kon ik de weg niet vinden. Ik wist zeker dat ik bij de V&D naar rechts moest, maar na een tijdje herkende ik het opeens niet meer. Ik was verdwaald. Eerst vond ik het wel leuk, maar de lucht werd steeds donkerder en het werd steeds kouder en toen wilde ik eigenlijk gewoon thuis zijn.

Aan een grote man heb ik de weg gevraagd, maar hij verstond me niet. Hij sprak alleen Engels. Daarna heb ik het nog aan een vrouw gevraagd, maar zij wist niet waar de markt was en ze vond het niet goed dat ik alleen over straat liep, toen ben ik snel weggestept.

Ineens begon het heel hard te regenen. Van die hele dikke grote druppels, dat je in een keer nat wordt. Het waaide ook meteen heel hard, het stormde! Gelukkig had ik mijn pet op, dat hield de regen uit mijn ogen. Ik stepte verder, maar ik wist nog steeds niet waar ik was. Al mijn kleren waren helemaal nat en steppen als het zo hard regent is ook niet leuk.

Op een van de grachten kwam ik langs een klein kerkje. De deur stond een klein stukje open. Ik ben nog niet zo vaak in een kerk geweest. Even bleef ik stil staan voor de deur. Binnen zou het droog zijn, de deur stond een stukje open, ik mag vast wel naar binnen, dacht ik… Toen ben ik naar binnen gegaan. De deur was heel groot en heel zwaar en piepte toen ik hem openduwde. Ik moest met mijn hele lichaam duwen om hem open te krijgen. Binnen is niemand. Het is heel stil, ik hoor alleen de regen en de wind. Ik wacht tot het ophoudt met stormen. Een brok zit in mijn keel, eigenlijk moet ik huilen, ik wil naar huis, ik wil niet meer nat en koud zijn, maar ik huil niet.

De deur piept weer. Langzaam gaat hij open, een man komt binnen gelopen. Hij is ook kleddernat. Hij schudt zich uit, draait snel een paar keer met zijn hoofd heen en weer om de druppels eruit te schudden. Dan ziet hij mij.’Hé,’ zegt de man, ‘wat doe jij hier?’

Ik zeg niets, ik kijk hem alleen maar aan.

‘Kom je ook schuilen voor de regen?’ vraagt de man.

Ik knik.

‘Wat een hondenweer hè?’ zeg de man. ‘Hoe heet jij?’

‘Ik ben Max,’ zeg ik.

‘Ik ben Leo, aangenaam.’ Leo glimlacht naar me. ‘Woon je hier in de buurt?’ vraagt hij.

‘Nee, ik ben verdwaald.’

‘Ach,’ Leo kijkt geschrokken, ‘dan zijn je ouders vast heel ongerust over je.’

Ik knik weer.

‘Waar woon je?’

‘Bij de markt, de Albert Cuyp,’ zeg ik.

‘Zal ik straks een stukje met je meelopen,’ zeg Leo, ‘ik weet wel waar de Albert Cuyp is hoor.’

Nu glimlach ik ook. ‘Heel graag!’ zeg ik blij. Samen wachten we tot het droog is, ondertussen kletsen we gezellig. Leo is hartstikke aardig.

‘He luister eens…’ zegt Leo opeens. Ik luister. Drup, drup, drup, drup. Ik hoor nog wel regen vallen, maar het klinkt heel anders opeens.

‘Het is opgehouden met regenen,’ zegt Leo.

‘Maar ik hoor het nog druppelen.’

‘Dat zijn de druppels die van de blaadjes van de bomen vallen,’ legt Leo uit, ‘het is droog.’ Samen gaan we naar buiten. Het is inderdaad droog, de lucht ziet er ook niet meer zo donker uit en de wind is een beetje gaan liggen. Leo wijst de weg en samen gaan we richting de markt, richting mijn huis. Koud heb ik het nog wel in mijn natte kleren buiten, maar nu geeft het niet meer. Bijna thuis!

© Naomi Blindeman, 2001